Elf

 

 

Het regende toen we het hotel verlieten, een warme, zomerse regen die bijna geluidloos neerviel en het donker vulde met vochtige zwarte stilte. Cole was ook stil. Hij stak een sigaret op en liet zijn blik door de dorpsstraat gaan.

'Alles oké?' vroeg ik.

Hij knikte.

'Eigenlijk zou ik ma even moeten bellen,' zei ik. 'Laten weten dat alles goed met ons is.'

Cole knikte opnieuw, draaide zich om en liep naar de telefooncel. Toen we er waren, haalde hij wat muntjes uit zijn zak en gaf die aan mij.

'Niet te lang, hè?' zei hij.

Het duurde niet lang.

Ma klonk echt depri. Dat probeerde ze te verbergen door me de gebruikelijke vragen te stellen - Is alles in orde? Hebben jullie genoeg geld? Eten jullie wel goed? - maar ik merkte dat ze heel erg down was. Ik wilde met haar praten, en niet per se over Rachel. Ik wilde gewoon met haar praten... maar Cole stond buiten ongeduldig te wachten en ma verwachtte een telefoontje van pa en zo veel was er trouwens ook niet te vertellen. Daarom hielden we het kort. We namen afscheid en ik hing op.

'Hoe is het met haar?' vroeg Cole terwijl we terugliepen.

'Waarom vraag je haar dat zelf niet een keertje?'

Ik voelde zijn reactie en toen ik naar hem keek, leek hij opeens heel klein - klein en jong en kwetsbaar. Ik had er meteen spijt van dat ik dat gezegd had.

'Het ligt anders,' zei hij zacht.

'Wat?'

'Je weet wel... Ik praat met pa en jij met ma... Ik bedoel, waarom heb jij niet met pa gepraat toen hij laatst belde? Het betekent verder toch niets? Zo gaat het nou eenmaal.'

'Je hebt gelijk. Sorry.'

Hij knikte en haalde zijn schouders op, zodat hij zijn normale afmetingen terugkreeg. 'Nou - is alles goed met haar?'

'Ja, alleen een beetje down.'

'Ze mist je.'

'Ze mist Rachel.'

 

Vijf minuten later stonden we in een steegje tegenover het Bridge Hotel, schuilend, wachtend, observerend. Cole had me niet verteld waar we op wachtten, maar daar had ik een aardig idee van.

'Mag ik je iets vragen?' zei ik.

'Wat dan?'

'Al die dingen die je vroeg in de bar... toen je Quentin uithoorde over Selden?'

'Ja?'

'Je weet toch dat hij dood is?'

'Wie - Selden?'

'Ja.'

'Natuurlijk weet ik dat hij dood is. Dat heb je me zelf verteld.'

'Dus toen je vroeg waar hij was, bedoelde je zijn lijk?'

'Ja.'

'Maar je beseft dat dat waarschijnlijk begraven ligt op de moors?'

'En?'

'Dat is nogal een groot gebied.'

'Alles is een groot gebied. Hoor eens, Rube, het is heel simpel. We vissen uit waar Selden begraven is, vertellen dat aan de politie en die graven hem op. Als ze na al hun forensische hocus pocus hebben vastgesteld dat hij de moordenaar is, kunnen ze Rachels lichaam vrijgeven.'

'Zo eenvoudig is het, hè?'

'Ja.'

'Denk je echt dat Quentin weet waar het lijk is?'

'Geen idee,' zei hij schouderophalend. 'Ik roerde alleen maar in de ton.'

'Welke ton?'

'De ton met bijen.'

'Bijen?'

Hij schudde opgelaten zijn hoofd. 'Nee, niks...'

'Wat nou, niks? Je kunt niet over een ton met bijen beginnen en dan opeens zeggen dat het niks is.'

'Laat maar,' zei hij en stak weer een sigaret op. 'Ik wil er niet over praten.'

'Waar niet over?'

Hij zuchtte en besefte dat ik toch zou blijven doorzeuren. 'Het was maar een droom,' zei hij ongemakkelijk. 'Het betekent niets. Ik zag gewoon een beeld... gisteravond... je weet wel, een plaatje in mijn hoofd.' Hij zweeg even en staarde in het donker, maar sloot toen zijn ogen en begon te vertellen wat hij gezien had. 'Het was echt raar... ik zie het nog voor me. Een jongen van mijn leeftijd staat bij een met teer besmeurde ton. Hij draagt een zwart pak en heeft een stok in zijn hand, een soort wandelstok. De ton maakt geluid... een zoemend geluid.' Cole deed zijn ogen open en keek me aan. 'De ton zit vol bijen - zwarte bijen. Duizenden bijen, miljoenen bijen, allemaal rondzwermend in die ton. Ze kunnen er niet uit omdat er een deksel op zit. En die jongen in het zwarte pak... ik weet niet. Ik zag niet echt dat hij iets deed, maar op de een of andere manier wist ik wat hij moest doen. Hij hoefde alleen het deksel van de ton te halen, in de bijen te roeren met zijn stok, een stap achteruit te doen en dan kijken wat er zou gebeuren. Dat was alles. Hij hoefde alleen maar te kijken wat er uit de ton zou komen.'

'Waarom?' vroeg ik.

'Hoe bedoel je, waarom?' zei Cole.

'Waarom moest hij kijken wat er uit de ton zou komen? Hij moet geweten hebben wat eruit zou komen. Ik bedoel, het was een ton vol bijen. Het enige dat uit een ton vol bijen komt, zijn bijen.'

Cole zuchtte en schudde zijn hoofd. 'Dat is nou de reden waarom ik het niet wilde vertellen. Waarom moet je altijd alles analyseren, Rube? Het was maar een droom.'

'Weet ik.'

'Het betekent niets.'

'Wéét ik. Het leek me gewoon beter als er nog iets in de ton zou zitten.'

'Beter?'

'Ja. Ik bedoel, de rest is eigenlijk best logisch. De ton is het dorp, de jongen in het zwart ben jij of ik of misschien wel allebei -'

'Jezus, Ruben! Het was een droom. Dromen horen niet logisch te zijn. Als dat zo was, zouden ze niet...'

Zijn stem stierf weg en hij keek naar de overkant van de straat. De twee metalheads en een stelletje in leer geklede motortypes kwamen het hotel uit, pratend, rokend, lachend, grommend... hun gedempte stemmen bezoedelden de nacht. Ze sjokten naar een rij geparkeerde motoren, stapten op, startten en scheurden weg door het donker. Het duurde een tijd voor het geronk was weggestorven.

'Bijen?' vroeg ik.

'Bijen,' beaamde Cole.

'Maar niet de bijen die wij zoeken.'

'Nee.'

We moesten nog een halfuur wachten op de bijen die we wel zochten. Ondertussen zagen we een gestage stroom inmiddels vertrouwde gezichten naar buiten komen. Het was lekker om voor de verandering eens naar hen te kijken in plaats van dat ze naar ons staarden: Ron Bowerman die zwalkend een sigaret probeerde op te steken, zijn vuurrode kop glimmend van het bierzweet; de louche types met de strakke t-shirts die dronken door het donker schreeuwden; Big Davy, met zijn mond bewegend en over zijn nek wrijvend; Vince en het mollige meisje, met hun armen om elkaars middel; de Traan en de jongens die op de uitkijk hadden gestaan...

Terwijl we in het donkere steegje keken en wachtten, voelde ik Coles stilte. Hij straalde geen gedachten uit, geen gevoelens, niets. Hij was er gewoon. Hij keek. Hij wachtte. Hij ademde. Hij was.

'Daar,' fluisterde hij.

Ik zag Nate en Snijboon naar buiten komen. Ze bleven in de deuropening staan en inspecteerden de straat. Toen ze ervan overtuigd waren dat de kust veilig was, gingen ze opzij voor Red en Quentin. Quentin legde iets uit aan Red en die knikte verwoed. Ze bleven nog even staan praten terwijl Nate en Snijboon de wacht hielden en toen sloeg Quentin Red op zijn schouder en liep hij de straat uit. Nate en Snijboon wilden hem volgen, maar Quentin wuifde hen weg.

Ik voelde dat Cole zich schrap zette.

Ik dacht dat we in actie zouden komen. Ik dacht dat we Henry Quentin zouden volgen, maar Cole verroerde zich niet. Hij bleef staan en keek aandachtig naar de anderen. Die hingen nog zo'n beetje rond, staken sigaretten op, maakten grappen, duwden elkaar. Ze leken veel meer ontspannen nu Quentin er niet meer bij was.

'Cole?' fluisterde ik. 'Wat gaan we -'

Hij stak zijn hand op - hou je mond.

Ik hield mijn mond.

Iemand maakte een blaffend geluid, piepte en lachte. Toen ik weer naar de overkant keek, zag ik dat Red, Snijboon en Nate de dood van Driep naspeelden. Ik zag levenloze poten, rollende ogen, bengelende tongen... grijnzende gezichten. Ik zag rood en zwart en verblindend witte woede... ik zag geweld... pijn... ik zag mezelf dingen doen die ik nooit voor mogelijk had gehouden.

'Klaar?' fluisterde Cole.

'Wat?'

'Kom op, voor we ze kwijtraken.'

De drie aan de overkant hadden inmiddels afscheid genomen. Red reed weg in zijn Toyota pick-up en Nate en Snijboon liepen naar een donkerblauwe Astra stationcar tegenover het hotel. Cole had zijn rugzak afgedaan en hield die nu voor zich, met zijn rechterhand erin.

'Kom’, gromde hij en hij trok aan mijn arm.

De Astra stond aan onze kant van de straat, zo'n tien meter van ons vandaan. Terwijl Nate en Snijboon instapten, volgde ik Cole en renden we ineengedoken naar de achterkant van de auto. Ik zag hem even door de achterruit kijken en gebaren dat ik de linkerkant moest nemen. De auto startte en braakte uitlaatgassen in ons gezicht. Cole sprintte naar de rechterkant, trok het achterportier open en sprong in de wagen. Tegen de tijd dat ik aan de andere kant hetzelfde had gedaan, had Cole het pistool al uit zijn rugzak gehaald en tegen Nates achterhoofd gedrukt.

'Rijden,' zei hij.

Snijboon, die naast Nate zat, keek abrupt om, maar voor hij iets kon zeggen sloeg Cole hem keihard met de loop van het pistool in zijn gezicht en drukte dat toen even snel weer tegen Nates achterhoofd. Terwijl Snijboon dubbelklapte, met zijn handen voor zijn gezicht, boog Cole zich naar Nates oor.

'Rijden,' zei hij opnieuw.

De auto kwam in beweging.

 

Nates handen trilden op het stuur terwijl we langzaam door de dorpsstraat reden. Zijn nek glom van het zweet en in het achteruitkijkspiegeltje zag ik zijn grote witte angstogen. Het was een dierlijke, redeloze, zwijgende angst en diep van binnen had ik een beetje medelijden met hem. Maar het was echt een heel klein beetje en het kostte me weinig moeite om dat te negeren. Naast Nate zat Snijboon te kreunen en te vloeken. Het bloed stroomde over zijn handen en gezicht.

'Jezus,' bracht hij er moeizaam uit. 'Shit... m'n neus is gebroken-'

'Kop dicht,' zei Cole.

Snijboon wilde zich weer omdraaien maar slaakte een gesmoorde kreet toen Cole hem opnieuw een venijnige mep met het pistool gaf, deze keer op zijn mond. Snijboon klapte opnieuw dubbel, met zijn ogen dichtgeknepen van de pijn. Waarschijnlijk kon hij een paar gebroken tanden optellen bij zijn gebroken neus.

'Keer aan het eind van de straat,' zei Cole tegen Nate.

Nates ogen flitsten zenuwachtig heen en weer in het spiegeltje. 'Wat?'

'Ben je niet alleen stom maar ook doof?'

Nate fronste zijn voorhoofd. 'Ik snap niet -'

'Keren.'

We waren nu aan de rand van het dorp. Terwijl Nate afremde en begon te keren, zag ik het grote huis van Henry Quentin dreigend op ons neerkijken. Achter één bovenraam brandde licht, maar verder was alles donker. In het licht dat door het raam naar buiten scheen, kon ik de schimmige omtrekken onderscheiden van verwilderde bomen in een enorme, rommelige achtertuin. Een stuk of zes auto's stonden op de al even onverzorgde oprit aan de voorkant. Er waren een paar Landrovers bij - waarvan eentje die van Vince had kunnen zijn - en de tankwagen die we bij het benzinestation hadden gezien.

'Waarheen?' vroeg Nate aan Cole toen hij gekeerd had.

'Er is maar één weg.'

Nate keek hem weer even aan in het spiegeltje.

Cole zuchtte. 'Rij nou maar.'

We reden terug door het dorp, over de stenen brug en tegen de heuvel op, naar de kruising met de hoofdweg. Het was aardedonker en doodstil en de regen was een zwarte mist. Toen we het zigeunerkamp passeerden, zagen we de bleke lichten van de woonwagens glimmen achter de stakerige bomen. Ik vroeg me af wat Jess nu deed. Huilen? Slapen? Nadenken? Vergeten? Ik herinnerde me haar hartverscheurende gil, haar stilte in het bos en haar trieste kus in de langer wordende schaduwen... en toen sloot ik mijn ogen en zag ik haar gezicht in het licht van een andere tijd.

 

Het is vroeg in de ochtend, zonnig en helder... niet ver in de toekomst. Misschien morgen. Jess zit geknield met iemand te praten. Ik kan niet zien wie het is. Ik ben er niet. Ik weet niet waar ik ben. Jess maakt een verdrietige indruk, maar niet zo verdrietig als eerst. Het is het verdriet van iemand die doet wat ze altijd heeft willen doen, maar op de verkeerde plek, de verkeerde tijd en onder de verkeerde omstandigheden.

Ik hoor een gasvuur sissen, ik ruik sigarenrook en koffie en zie hoe Jess haar ogen glimlachend neerslaat in het licht van de slaperige blauwe vlammen...

 

En dan raak ik het weer kwijt.

 

Toen ik mijn ogen opendeed, naderden we de kruising op de heuvel en zei Cole tegen Nate dat hij linksaf moest slaan. Dat deed Nate en we reden zwijgend over de verlaten weg over de moors. De sterrenloze hemel was immens, een reusachtig gordijn van zwart fluweel. Er was niets te zien, maar je kon je er wel van alles bij voorstellen.

Ik keek naar Cole. Zijn ogen waren uitdrukkingsloos. Het zilver met zwarte wapen in zijn hand was een automatisch 9 mm pistool. Ik merkte dat hij het eerder had gehanteerd - het was een vertrouwd gewicht - en ik was er ook vrij zeker van dat hij ermee geschoten had. Ik voelde de herinnering van zijn armspieren: de plotselinge schok en de terugslag toen hij zijn vinger spande en de trekker overhaalde...

Had hij Billy McGinley vermoord?

Wilde ik dat wel weten?

Zijn ogen speurden door het duister en plotseling was ik bang. Ik vroeg me af wat hij wilde gaan doen.

'Hier stoppen,' zei hij tegen Nate.

'Waar?'

Cole gaf geen antwoord, maar porde met het pistool tegen Nates nek. Nate remde en stopte aan de rand van de weg. De motor rammelde, zuchtte en begon toen met een laag gebrom stationair te draaien. Het bleef een tijdje stil. Ik zag dat Nate naar Snijboon keek en waarschijnlijk steun zocht, maar Snijboon was uitgeschakeld. Hij zat ineengezakt tegen het portier, hield zijn hoofd vast en kreunde zacht.

'Alles oké, Rube?' vroeg Cole.

'Ja.'

'Hier,' zei hij en gaf me het pistool. 'Hou ze even in de gaten.'

Terwijl ik het pistool onvast op Nates achterhoofd richtte, draaide Cole zich om en boog zich over de achterbank. Ik hoorde hem rommelen en een paar tellen later kwam hij weer overeind met een jachtgeweer in zijn handen. Ik had lang genoeg in de lopen gestaard om te weten dat het van Snijboon was. Cole opende het geweer, controleerde of het geladen was en klikte het weer dicht. Snijboons gezicht vertrok toen hij het geluid hoorde.

Cole knikte naar het pistool in mijn hand. 'Vind je het erg om dat nog even vast te houden?'

'Hoezo?' zei ik. "Wat ga je doen?'

Cole keek eerst naar Nate en toen weer naar mij. 'Hou het pistool op zijn hoofd gericht. Als hij zich verroert of ook maar één geluid maakt, knal je hem neer.'

Voor ik kon reageren, had Cole de deur al opengedaan en was hij uitgestapt. Hij liep naar de voorkant van de wagen, deed het portier aan de passagierskant open en richtte het geweer op Snijboon.

'Uitstappen,' zei hij.

Snijboon verroerde zich niet. Hij dook alleen maar in elkaar en keek met grote, wanhopige angstogen naar Cole.

Cole hield het geweer dichter bij zijn gezicht. 'Moet ik ook de rest van je tanden breken?'

Snijboon schudde zijn hoofd.

'Uitstappen,' herhaalde Cole.

Snijboon aarzelde nog even, maar hees zich toen moeizaam uit de auto. Cole deed een stap achteruit, zodat hij hem onder schot kon houden, en gebaarde dat hij naar de voorkant van de auto moest komen. Het regende niet meer en terwijl Snijboon het licht van de koplampen in schuifelde, stak zijn bloederige gezicht doodsbleek af tegen de inktzwarte, bewolkte hemel. Toen Cole zei dat hij moest blijven staan, leek hij als een gewonde geest boven de weg te zweven - bebloed, trillend en bijna dubbelgebogen van angst.

Cole klikte het geweer open en liet de kamers zien. Snijboon wist dat het geladen was, maar onwillekeurig keek hij toch en zag de waarheid van de twee koperen patronen dof glanzen. Toen Cole het geweer weer dichtklapte en op Snijboon afstapte, verstijfde die vol absolute doodsangst. Hij zag Coles lege hart en wist wat dat betekende. Hij wist wat er komen ging. Dat wisten we allemaal.

Maar we hadden het allemaal mis.

Tot mijn verbijstering liet Cole het geweer zakken, draaide het om en bood de kolf aan Snijboon aan.

'Pak aan,' zei hij.

Snijboon kon alleen maar met grote ogen naar het geweer staren.

'Pak aan,' herhaalde Cole.

Snijboon was nu niet alleen bang, maar begreep er ook niets meer van. Was het een truc? Een grap? Een spelletje? Hij keek opnieuw van het geweer naar Cole en zijn trillende handen strekten zich voorzichtig uit. Hij wilde het geweer niet aanpakken, maar was zo bang voor Cole dat hij ook niet durfde weigeren. Zijn blik bleef heen en weer flitsen tussen Cole en het geweer, alsof hij verwachtte dat hij het ieder moment weg kon grissen, maar dat gebeurde niet. Cole deed niets. Hij wachtte gewoon af. Snijboon legde eerst zijn ene hand op het geweer, toen het andere en Cole liet los.

Snijboon had het geweer.

Cole stapte achteruit, maar bleef Snijboon aankijken. 'Oké,' zei hij kalm, 'en nu wil ik het je zien doen.'

Snijboon fronste zijn wenkbrauwen, glimlachte flauwtjes en schudde verward zijn hoofd. Hij hield het geweer losjes beet.

'Begin met aftellen,' zei Cole.

'Wa...?' zei Snijboon.

'Richt het geweer en begin met aftellen. Je kunt toch wel tellen, hoop ik? Tel tot drie en haal de trekker over.'

'Ja, maar... hoor eens...' Snijboon deed opnieuw een poging tot een glimlach. 'Hoor eens... dat met je broertje betekende niks... we wilden alleen -'

'Ik blijf hier niet eeuwig staan,' zei Cole. 'Als jij niet begint met aftellen, doe ik het. Drie tellen - jij of ik?'

Snijboon schudde zijn hoofd. 'Ik wil niet -'

'Een...'zei Cole.

Snijboon keek naar het geweer. Zijn ogen waren poelen van angst.

'Twee...'

'Nee, echt... alsjeblieft... het spijt me -'

'Drie.'

Snijboon liet het geweer vallen en stapte in bijna hysterische overgave achteruit. Hij boog zijn lichaam, hief zijn handen op, schudde met zijn hoofd en prevelde woordjes. Ik had even met hem te doen. Ik voelde zijn zwakte, zijn schaamte, zijn eenzaamheid - maar ik herinnerde me ook hoe ik me gevoeld had toen ik geknield op de grond had gezeten, met het geweer tegen mijn hoofd gedrukt. Dat kon ik hem niet echt verwijten, maar hij had het nu eenmaal gedaan. Hij had zijn keuze gemaakt. Hij had de kant van Red gekozen en moest nu daarvoor de prijs betalen.

Snijboon was op zijn knieën neergevallen en terwijl Cole het geweer opraapte en hem de rug toekeerde, begroef hij zijn gezicht in zijn handen en begon te huilen. Waarschijnlijk wist hij dat nooit meer iets hetzelfde zou zijn. Hij was vernederd en te kijk gezet. Zijn masker was afgerukt en het ergste was dat Nate daar getuige van was geweest. Nate en Snijboon waren geen vrienden. Ze hadden geen loyaliteiten. Ze deden gewoon dingen samen, als dieren uit dezelfde meute. Als Nate hier zelf beter uit tevoorschijn kon komen door iedereen te vertellen wat er gebeurd was, zou hij dat zeker niet nalaten. Het verhaal zou al snel de ronde doen en iedere keer dat het verteld werd nóg beschamender worden. Dat zou de genadeklap zijn voor Snijboon - niemand zou nog iets met hem te maken willen hebben.

Terwijl Cole het portier aan de passagierskant opendeed en weer instapte, zag ik dat Snijboon nog steeds geknield aan de kant van de weg zat, bevend en trillend.

Hij was net zo dood als wanneer Cole de trekker had overgehaald.

'Naar het huis van de Gormans,' zei Cole tegen Nate.

Zonder Snijboon ook maar één blik waardig te keuren, keerde Nate de auto en reed terug in de richting waar we vandaan waren gekomen. Ik voelde de verleiding om achterom te kijken naar Snijboon, maar was bang voor wat ik zou zien, dus sloot ik mijn ogen en hoopte vurig dat Cole klaar zou zijn voor vanavond.


Ik had beter moeten weten.